De diamanten dauw
							uit schrale handen
spuiten geen fonteinen
zij koesteren het 
vloeibaar goud voor
zinderende woestijnen
irrigeren in het 
stille ochtenduur
de diamanten dauw
die door kou tot koele
druppels condenseert
zij zijn watergeesten
die nog wat nevelen
in de vruchtbaarste
seconden van iedere
eindeloze zonnedag 
witte flarden zweven 
al oplossend rond boven 
het kraakheldere zand
dat ooit als paradijs
in alle boeken stond