het wortelde diep
maar was nooit opgeschoten
in de weelderig bloeiende tuin
pas toen zon en warmte
het genadeloos lieten afweten
ging het onderaardse leven schuin
vuurrood knalde zonde
door regenstorm en kou
hemelsblauw bruuskerend met ontrouw
toen het hellevuur de eigen pijn
verbrandde en doelloos strandde
doken de wortels weer diep in het zand