Te zijn een vogel, altijd vrij,
te zijn zo'n fluiter, altijd bij,
om dromend door de lucht te zweven,
om je vliegend uit t leven.
En dat allemaal heel olijk,
want je bent iedere dag heel vrolijk.
Wat zal dat een opluchtend gevoel zijn,
om zo-even los van alles-te kunnen zijn.
Naar ach, dat is per slot van rekening maar een wens,
want tenslotte ben ik geen vogel maar een mens.
(1980)